De overige Israëlieten, onder wie priesters en Levieten, woonden in de andere steden van Juda, allen op hun eigen grond. De tempelknechten woonden op de Ofel; hun leiders waren Sicha en Gispa. Uzzi, de zoon van Bani, die de zoon was van Chasabja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, was de leider van de Levieten in Jeruzalem. Hij was een van de afstammelingen van Asaf, die tijdens de eredienst in de tempel als tempelzangers optraden. Er bestond namelijk een koninklijke verordening waarin de dagelijkse diensten van de tempelzangers geregeld waren. Petachja, de zoon van Mesezabel, een van de afstammelingen van Zerach, de zoon van Juda, was de adviseur van de koning in alle zaken die het volk betroffen.
Over de nederzettingen op het platteland het volgende:
er woonden Judeeërs in Kirjat-Arba en de omliggende dorpen, in Dibon en de omliggende dorpen, in Jekabseël en de bijbehorende nederzettingen, in Jesua, Molada en Bet-Pelet, in Chasar-Sual en Berseba en de omliggende dorpen, in Siklag en Mechona en de omliggende dorpen, in En-Rimmon, Sora en Jarmut, in Zanoach en Adullam en de bijbehorende nederzettingen, in Lachis en zijn velden, en in Azeka en de omliggende dorpen. Zij vestigden zich van Berseba tot aan het Hinnomdal. De Benjaminieten gingen wonen in Geba, Michmas en Ajja, in Betel en de omliggende dorpen, in Anatot, Nob en Ananja, in Hasor, Rama en Gittaïm, in Chadid, Seboïm en Neballat, in Lod, Ono en het Handwerkersdal. Ook afdelingen van de Levieten uit Juda kwamen in Benjamin wonen.
